Documenten afdrukken met een HP printer

Druk het document af en wijzig desgewenst de afdrukinstellingen in het menu bestand.

1. Voordat u afdrukt, moet u het document bewerken om het lettertype en -formaat aan te passen, de lay-outopties te kiezen en eventuele andere instellingen te wijzigen.

2. Open het document, klik op Bestand of op het (WordPad) en klik vervolgens op Afdrukken om de algemene afdrukinstellingen te openen.

3. Voor toegang tot meer lay-out-, kwaliteits- en geavanceerde afdrukinstellingen, klikt u op Eigenschappen van Printer, Eigenschappen of Voorkeuren. Het venster Documenteigenschappen of Afdrukvoorkeuren wordt geopend.

   Als u deze instellingen niet ziet, gaat u naar 123.hp.com het HP stuurprogramma met volledige functionaliteit installeren.

   

4. Selecteer in de tabbladen Lay-out, Afwerking, Papier/kwaliteit, Eigenschappen of Geavanceerd om de afdrukstand, de papierlade, de papiersoort en de instellingen voor de rand te wijzigen. Menunamen en beschikbare afdrukinstellingen verschillen per printer.

   Opmerking:

   Als het venster Documenteigenschappen een tabblad Afdruksnelkoppeling heeft, selecteert u een snelkoppeling met uw voorkeursinstellingen.

5. Selecteer op het tabblad Papier/kwaliteit en in Geavanceerd de beschikbare instellingen voor de afdrukkwaliteit.

   Opmerking:

   Kwaliteit wordt gemeten in punten per inch (dpi). Hogere DPI produceert betere documenten maar verlaagt de afdruksnelheid.

   • Concept: Laagste DPI wordt normaal gesproken gebruikt wanneer de inktcartridges bijna leeg zijn of wanneer hoge afdrukkwaliteit niet nodig is

   • Normaal: Standaard kwaliteitsinstelling geschikt voor de meeste afdruktaken

   • Beste: Betere DPI dan Normaal

   • Max DPI: Hoogste DPI-instellingen beschikbaar

6. Kies de instellingen op de tabbladen Papier/kwaliteit, Kleur of Eigenschappen of in het menu Geavanceerd, Kleurmodus of Afdrukken in grijstinten.

   Opmerking:

   Als u regelmatig in zwart-wit afdrukt, maar u merkt dat er ook kleureninkt wordt gebruikt, gebruikt uw printermodel een mix van zwarte en gekleurde inkt om korreligheid te verminderen. Daarnaast wordt bij alle cartridges inkt gebruikt om periodiek onderhoud uit te voeren waarmee verstoppingen en andere problemen met de afdrukkwaliteit worden voorkomen. Er is geen manier om deze functie te omzeilen.

   • Zwart-wit, Monochroom, Alleen zwarte inkt of Grijstinten: De zwarte cartridge wordt alleen gebruikt om afdrukken in zwart-wit te maken.

   • Hoge kwaliteit grijstinten: Maakt gebruik van alle kleuren en zwart voor afdrukken van hogere kwaliteit in zwart-wit.

   • Kleur: Hiermee worden alle kleuren en zwart gebruikt om in volledige kleuren af te drukken.

7. Om uw instellingen voor toekomstige afdruktaken op te slaan, selecteert u een van de snelkoppelingen voor afdruktaken, wijzigt u een van de instellingen, klikt u op Gebruikersspecifieke afdrukinstellingen en klikt u vervolgens op Opslaan als.

8. Klik op OK en klik vervolgens op Afdrukken.

Druk het document af en wijzig desgewenst de afdrukinstellingen in het menu bestand.

1. Voordat u afdrukt, moet u het document bewerken om het lettertype en -formaat aan te passen, de lay-outopties te kiezen en eventuele andere instellingen te wijzigen.

2. Open het document, klik op Bestand en vervolgens op Afdrukken.

   Als u de volgende opties in het venster niet ziet, klikt u op Details weergeven.

   

3. Selecteer de printer in het menu Printer.

4. Sommige printers hebben vooraf gedefinieerde Voorinstellingen voor het afdrukken van documenten. Selecteer in het menu Voorinstellingen een optie die van toepassing is op de afdruktaak of het papiersoort.

5. Klik op het menu met de afdrukopties zonder naam in het midden van het dialoogvenster voor toegang tot meer afdrukinstellingen.

   

6. Breng eventuele wijzigingen aan de afdruktaakinstellingen aan.

   • Afdrukken in kleur of zwart-wit: Selecteer of deselecteer Zwart-wit in het hoofddialoogvenster. Het menu Voorinstellingen bevat ook opties voor kleur en zwart-wit.

   • Papiertype: Selecteer de juiste papiersoort om er zeker van te zijn dat de printer de inkt op de juiste manier toepast op de papiersoort die in de printer is geladen. Klik op Media en kwaliteit en klik vervolgens op het menu Papiertype.

   • Papierformaat: Selecteer het papier in het menu Papierformaat op het hoofddialoogvenster, als dit aanwezig is. Of klik op Papierverwerking, selecteer Papierformaat passend maken en selecteer het papier in het menu Bestemming papierformaat.

   • Papierlade: Als de printer meer dan één lade heeft, selecteert u de lade waarin het papier is geplaatst. Klik op Media en kwaliteit en selecteer een optie uit het menu Doorvoer van.

   • Afdrukkwaliteit aanpassen: Klik op Media en kwaliteit en verplaats de schuifregelaar Kwaliteit naar de gewenste instelling.

   • Dubbelzijdig afdrukken (duplex afdrukken): Selecteer Dubbelzijdig in het hoofddialoogvenster, selecteer Lay-out in het menu met de afdrukopties en selecteer vervolgens een optie voor binden in het menu Dubbelzijdig. Als Dubbelzijdig niet beschikbaar is, kunt u handmatig dubbelzijdig afdrukken. Selecteer Papierverwerking in het menu afdrukopties en selecteer dan Alleen oneven in het menu Pagina's om af te drukken. Plaats de pagina's in de invoerlade opnieuw en selecteer dan Alleen even om de andere zijde af te drukken.

   Opmerking:

   Als u de instellingen voor toekomstige afdruktaken wilt opslaan, klikt u op Huidige instellingen opslaan als voorinstelling in het menu Voorinstellingen.

7. Klik op Afdrukken.